Herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945

menu Skip over navigation | Sla menu over

Voormalig onderzoek 1940-1948

naar onderzoeksoverzicht

Reactie Museum

Het museum heeft een aanwinstenlijst over de periode 1940-1948 opgesteld. Het museum meldt als punt van aandacht een collectie archeologica die van de Liro-bank is aangekocht ten behoeve van het museum.

De onderzoeker van de Commissie Museale Verwervingen heeft, mede op verzoek van de Inspectie Cultuurbezit, vervolgonderzoek verricht naar de betreffende aankoop. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van door het museum toegezonden documentatie en van dossiers uit het archief van het Ministerie van OCenW.[194]

Aankoop van de collectie in 1944

In juni 1940 kreeg het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden een verzameling archeologica in bruikleen van een Joodse eigenaar. Twee jaar later zag het museum zich, op aandringen van de bezetter, genoodzaakt om te bevestigen dat de voorwerpen ter beschikking stonden van de firma Lippmann, Rosenthal & Co. (Liro). De collectie zou in 1944 ten behoeve van het museum worden gekocht van de Liro-bank. Het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming (DOWK) financierde de aankoop, uit het fonds voor ‘Aankoop van voorwerpen van cultureel belang uit voormalig Joodsch bezit ten behoeve van de Rijks-verzamelingen van geschiedenis en kunst’ (zie paragraaf 4.3, ‘Het Rijksfonds voor de aankoop van Joods bezit’).

Naoorlogse afwikkeling

De eigenaar van de collectie heeft de oorlog niet overleefd, evenmin als zijn echtgenote en hun drie kinderen. Na de bevrijding hebben de bewindvoerders over zijn vermogen aanvankelijk getracht om de verkoop ongedaan te maken. De afhandeling van deze kwestie verliep traag, onder meer doordat de verschillende afdelingen binnen het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen het moeilijk eens leken te worden over de juiste aanpak en de juridische aspecten van de zaak. Tot teruggave van de collectie aan de betrokken familie is het uiteindelijk niet gekomen. Op 25 oktober 1951 zou de (voormalige) bewindvoerder telefonisch aan het ministerie berichten, dat werd afgezien van aanspraak op rechtsherstel.

Nieuwe poging tot rechtsherstel

Rond 1973 wendde een zuster van de voormalige eigenaar zich schriftelijk tot het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM). Volgens een antwoordbrief van het ministerie verzocht de betrokkene om betaling van een geldbedrag dat overeenkwam met de waarde van de collectie archeologica op dat moment, ten behoeve van haarzelf en de overige erven. De toenmalige museumdirecteur van het Rijksmuseum van Oudheden wees de Rijksoverheid op de ethische kant van de zaak. Het Ministerie van CRM wees het verzoek van de betrokkene echter af, omdat het verkoopbedrag voor de archeologica na de bevrijding reeds met de notaris van de erven zou zijn verrekend.

Vervolg

In 1999 is bij de Inspectie Cultuurbezit een verzoek om informatie ingediend betreffende de hierboven beschreven collectie archeologica in het Rijksmuseum voor Oudheden. Het museum heeft de Inspectie Cultuurbezit meegedeeld dat het welwillend staat ten opzichte van eventuele teruggave van de verzameling aan de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar. Het Ministerie van OCenW zal nader beslissen over de afhandeling van een en ander, aangezien het een Rijkscollectie betreft.  

Aanvullende reactie

Het museum meldt dat, voor zover hen bekend, er in de situatie ten aanzien van de collectie archeologica zoals beschreven in het rapport Museale Verwervingen 1940-1948 geen verandering is opgetreden.