Herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945

menu Skip over navigation | Sla menu over

Voormalig onderzoek 1940-1948

naar onderzoeksoverzicht

Reactie Museum

Het Kröller-Müller Museum heeft een aanwinstenlijst over de periode 1940-1949 opgesteld. Drs. J. van der Wolk, conservator schilderijen van het museum, heeft herkomstonderzoek verricht naar de verwervingen in de genoemde periode. Naar aanleiding van dit onderzoek worden enkele punten van aandacht gemeld.

De aanwinstenlijst

Bij het samenstellen van de aanwinstenlijst heeft het museum gebruik gemaakt van het huidige databestand. De gegevens zijn gecontroleerd en waar mogelijk aangevuld aan de hand van het museumarchief en het inventarisboek van het museum. Dit inventarisboek is voor de bezettingsperiode pas na de oorlog bijgewerkt; het museum vermoedt dat er tijdens de oorlog wel een inventaris is bijgehouden, maar dat deze verloren is gegaan.

Enkele categorieën voorwerpen zijn niet in de aanwinstenlijst opgenomen. Het betreft privé-aankopen van de vroegere museumdirecteur en conservator van het museum, alsmede kunstwerken die eigendom zijn geweest van (de erven van) het echtpaar Kröller-Müller en/of van de Kröller-Müller Stichting.

Hierbij wordt aangetekend, dat de documenten in het museumarchief lang niet altijd uitsluitsel bieden over de bestemming van de verworven voorwerpen. Het is vaak moeilijk om een onderscheid te maken tussen de stukken die de directeur van het museum, Salomon van Deventer, tijdens de oorlog voor zijn privé-collectie kocht, en de verwervingen die bestemd waren voor de museumcollectie. Het persoonlijk archief van de directeur is vooralsnog niet toegankelijk, zodat een en ander moeilijk is na te gaan.

Ruiltransactie met de Reichskommissar

Het museum bericht dat tijdens de oorlog een ruiltransactie heeft plaatsgevonden met de Reichskommissar für die besetzten Niederländischen Gebiete. Deze transactie werd buiten de jaarverslagen gehouden, maar is wel in een bewaard gebleven ‘geheim verslag’ gedocumenteerd.[202]

In oktober 1940 liet Kajetan Mühlmann namens Rijkscommissaris Seyss-Inquart drie belangrijke schilderijen uit het Rijksmuseum Kröller-Müller afhalen. Het betrof kunstwerken van Hans Baldung Grien, Lucas Cranach en Barthel Bruyn. Het wegvoeren van de schilderijen gebeurde in opdracht van Rijksmaarschalk Hermann Goering. Waarnemend Secretaris-Generaal van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. H.J. Reinink, vroeg Seyss-Inquart om nadere uitleg over deze kwestie. Bij het daarop volgende onderhoud met Mühlmann werd hem onder meer medegedeeld dat de weggevoerde schilderijen voor Duitsland een zo grote gevoelswaarde hadden, dat er niet in kon worden berust dat zij buiten Duitsland verbleven. De tegenwerpingen van Reinink mochten niet baten.

De Duitse autoriteiten waren evenwel bereid om het Rijksmuseum Kröller-Müller ‘schadeloos’ te stellen, door het wegvoeren van de drie schilderijen het karakter van een ruil te geven. Er werd een commissie samengesteld, bestaande uit dr. Plietzsch en de directeuren van de Kröller-Müller Stichting en het Museum Boymans te Rotterdam, om een en ander verder uit te werken. Uiteindelijk werd overeengekomen dat de Rijkscommissaris f 600.000, – aan het museum ter beschikking zou stellen voor de verwerving van nieuwe kunstwerken. Dit bedrag was de geschatte waarde van de drie weggevoerde schilderijen. Uit het betreffende fonds zijn in de periode 1941-1944 vele voorwerpen voor het museum aangekocht.

Enkele van deze kunstwerken zijn na de oorlog door Nederland aan Frankrijk overgedragen. Het betrof onder meer een schilderij van Pissarro, dat vermoedelijk afkomstig was van een Joodse eigenaar aldaar. Tal van andere aankopen uit het zes ton-fonds bevinden zich echter nog in de huidige museumcollectie. In veel gevallen is de herkomstgeschiedenis van de betreffende voorwerpen (gedeeltelijk) onbekend. Hierdoor is niet op voorhand uit te sluiten dat sommige voorwerpen uit het zes ton-fonds een problematische herkomst hebben.

De Commissie Museale Verwervingen 1940-1948 wijst er in dit kader op, dat een aantal verwervingen uit het zes ton-fonds afkomstig zijn van firma’s waarvan bekend is of vermoed wordt dat deze tijdens de oorlog Joods bezit hebben verkocht. De commissie heeft het museum verzocht om met name aandacht te besteden aan twee kunstwerken van de schilder Jan Toorop die in 1942 en 1943 met gelden uit het zes ton-fonds zijn aangekocht.

Naoorlogse schenking

Het Kröller-Müller Museum meldt als mogelijk problematische verwerving een olieverfschilderij van de kunstenares Else Berg (afb. 4 [CAPTION Else Berg, Vrouwelijk naakt, Doek 97x75cm, Inv.nr.TDL 332192, Museum Kröller-Müller, Otterlo, foto Tom Haartsen, Ouderkerk aan de Amstel]), die tijdens de oorlog het slachtoffer is geworden van de Jodenvervolging. Dit schilderij is in 1946 aan het museum geschonken op voorstel van de toenmalige directeuren van het Rijksmuseum Amsterdam en het Centraal Museum te Utrecht, omdat de omgekomen kunstenares geen erfgenamen zou hebben.[203] Het is onbekend of de schenking heeft plaatsgevonden met toestemming van de op 1 april 1946 door het NBI benoemde bewindvoerder over het vermogen van Else Berg (zie ook paragraaf 4.8).[204]

De onderzoeker van de Commissie Museale Verwervingen 1940-1948 heeft in het archief van het NBI de namen achterhaald van mogelijke erfgenamen van Else Berg. Het Kröller-Müller Museum beschouwt het als zijn morele plicht om het schilderij aan de erven ter beschikking te stellen. Momenteel wordt in opdracht van het museum onderzoek verricht om de betrokkenen op te sporen.

Aankoop bij het NBI

Het museum meldt als verder punt van aandacht de aankoop in 1949 van een ten onrechte aan Vincent van Gogh toegeschreven schilderij van een ploegende boer (afb. 5 [CAPTION Indertijd toegeschreven aan Vincent van Gogh, Ploeger, Doek 38x58 cm, Inv.nr.1170-49, Museum Kröller-Müller, Otterloo, foto Tom Haartsen, Ouderkerk aan de Amstel]). Dit kunstwerk was na de oorlog in bewaring genomen door een districtsinspecteur van de afdeling Binnenland van de snk (zie ook paragraaf 4.8).[205] Het bevond zich in een bergplaats voor in beslag genomen goederen van Duitsers en N.S.B.’ers. De voormalige eigenaar van het schilderij was onbekend. In 1949 heeft het Rijksmuseum Kröller-Müller het doek van het NBI gekocht voor f 50,-. De Commissie Museale Verwervingen 1940-1948 heeft informatie over dit schilderij ingewonnen bij het RKD en het Van Gogh Museum. Deze instellingen lieten weten dat zij niet over herkomstgegevens aangaande het kunstwerk beschikken.[206]

Bewaarnemingen

Het museum bericht dat er volgens een lijst uit 1945 in de oorlog 37 collecties waren opgeslagen in een bergplaats in het park van het museum. Het betrof onder andere het ‘depot Plietzsch’.[207] Getuige aantekeningen op deze lijst en correspondentie in het museumarchief, wensten na de oorlog diverse eigenaars hun bezit terug te ontvangen. Andere personen hebben voorwerpen uit de bewaarde collecties aan het museum geschonken. Bij het herkomstonderzoek is geen systematische administratie van ontvangst aangetroffen, waardoor onduidelijkheid bestaat over de afwikkeling van een deel van de bewaarnemingen. Ook ten aanzien van de voorwerpen die destijds in de kelders van het slot ‘Sint Hubertus’ waren opgeslagen, is slechts een fragmentarische administratie overgeleverd.

Vervolg

Het Kröller-Müller Museum bericht dat het onderzoek naar de verwervingen van het museum in de periode 1940-1949 nog gaande is. De Commissie Museale Verwervingen 1940-1948 zal nader worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek. Het museum zet zich in om het bovengenoemde, in 1946 ten geschenke ontvangen schilderij over te dragen aan de erfgenamen van de kunstenares Else Berg.  

Aanvullende reactie

Het museum meldt dat het onderzoek naar de herkomst van enige werken van Jan Toorop weliswaar nieuwe gegevens heeft opgeleverd, maar geen gegevens over de periode 1940-1948. Het in 1946 ten geschenke ontvangen schilderij van kunstenaresse Else Berg (afb. 4 in Museale Vewervingen 1940-1948) is medio 2000 overgedragen aan de erven en is op 6 december 2000 in Amsterdam geveild. Over het schilderij toegeschreven aan Van Gogh (afb. 5 in Museale Vewervingen 1940-1948) zijn geen nieuwe gegevens gevonden.